Dit artikel, de tekst van de laatste training, had ik aan het slot van het seizoen willen plaatsen om de vakantie te verluchtigen. Door de storing van de website was dat niet mogelijk. Daarom nu, aan het begin van het nieuwe seizoen, om alvast in de stemming te komen.
In de loop der jaren heb ik veel stellingen en partijen gezien die me op de een of andere manier gefascineerd hebben en me bijgebleven zijn. Omdat dit de laatste training van het seizoen is hierbij een aantal voorbeelden.
1. De stelling van Réti
Om te beginnen een overbekende, maar voor wie dit voor het eerst ziet is het zeer verrassend. Wit maakt remise. Bijvoorbeeld:
Interessant punt om te onthouden:
De witte koning heeft zeven zetten nodig om van h8 naar h1 te wandelen. Het maakt daarbij niet uit of dat in een rechte lijn is diagonaal.
2. De stelling van Saavedra
Ook heel bekend maar toch nog steeds prachtig om te zien. Tim Krabbé heeft in ‘Schaakcuriosa’ een lang artikel over de geschiedenis van deze stelling geschreven.
Een praktijkvoorbeeld is een partij tussen Alapin en Rubinstein.
Overigens, het stukje dat volgt in ‘Schaakcuriosa’ over ‘Donner: de grote omkeerder’ is, in ieder geval voor degenen die hem nog hebben meegemaakt, hilarisch!
3. Loperdominantie
In de jaren ’71 en ’72 heb ik deelgenomen aan de allereerste KNSB-cursus voor Schaakinstructeur. In die tijd was Hans Bouwmeester, bekend van de Prisma schaakboeken reeks, een soort van Bondscoach en een groot voorstander van meer professionalisering van de schaaksport in Nederland. In het toentertijd nog vooral amateuristische Nederland een pionier. In 1976 legde hij zijn gedachten vast in het boek ‘Schaken als vak’, met de veelzeggende ondertitel ‘Brug naar het professionele schaak’.
Bouwmeester was de docent bij de cursus. Vol van, soms hilarische, anekdotes over het schaakwereldje. Een begeesterend verteller. Aan de cursus bewaar ik heel goede herinneringen, veel van opgestoken. Dat de KNSB de opzet van een systematische instructie serieus nam bleek wel uit het feit dat de cursus als ik het me goed herinner zelfs gratis was of een symbolisch laag bedrag kostte. De deelnemers mochten zelfs voor 200 gulden aan schaakboeken uitzoeken bij het toen vermaarde Schaakhuis De Haan.
Tijdens de cursus liet Bouwmeester een studie zien die me erg aansprak. Helaas heb ik die in mijn aantekeningen van de cursus niet meer terug kunnen vinden. Ergens, ik denk eind jaren ’80, deed de simultaantoernee van het toen bekende schaakprogramma op de radio ‘Man en Paard’ ook Schaakclub Purmerend aan. Zelf speelde ik tegen Ree, maar ook Bouwmeester was een van de simultaangevers. Toen ik hem aansprak over dat probleem wist hij meteen waar het over ging. Twee dagen later had ik al een briefkaart in de bus met de studie.
De loper domineert beide torens. Het eindspel toren tegen loper is een theoretische remise. Het enige waarvoor de loperpartij moet waken is dat de koning niet naar de hoek van de verkeerde kleur, de kleur van de loper, wordt gedreven.
4. Lopereindspel
In de 14e ronde van de Rapid dit seizoen moest ik tegen Sanne Visser. Na veel verwikkelingen kregen we een eindspel op het bord met lopers van gelijke kleur en voor Sanne nog een pion. Hij vond de winstvoering. Die ging langs de lijnen van een studie die ik heel fraai vond en te vinden is in het boek ‘Schachtraining’ van Alexander Koblenz.
5. Kruispenning
Het thema van de kruispenning heb ik altijd fascinerend gevonden en hoop het ooit nog eens op het bord te krijgen. Het heeft, net als het stikmat, voor mij iets esthetisch.
Voor de volledigheid het principe van het stikmat.
Een aantal jaar geleden heb ik het stikmat in één seizoen zelfs twee keer op het bord gehad.
6. Drie tegen een
Tijdens mijn eerste of tweede instructeurscursus hoorde ik het verhaal dat Ljubojevic, als ik me de persoon goed herinner, tijdens een Hoogoventoernooi een centje bijverdiende door weddenschappen af te sluiten op deze stelling. Ljubojevic wint altijd, met wit of met zwart.
De stelling heb ik door verschillende engines in 16 partijen laten uit spelen, daarbij was het winstpercentage voor wit 75%.
7. De vijf dames
Toen ik ooit een diagram met vijf (!!) dames op het bord zag wilde ik natuurlijk weten waar dit over ging. De stelling zou komen uit een partij tussen Aljechin en Grigoriev, gespeeld in Moskou 1915. Aljechin tovert daarin een prachtige combinatie met 24. Th6!! op het bord.
Uiteindelijk blijkt het hele verhaal een verzinsel. Aljechin had in de echte partij zwart en de zogenaamde partij is een analyse van wat had kunnen gebeuren als wit op de 11e zet gxh4 gespeeld zou hebben. De partij, met Aljechin als de geniale speler, is een eigen leven gaan leiden, zonder al te kritische beoordeling. Tim Krabbé wijdt er in zijn ‘Nieuwe Schaakcuriosa’ een lang hoofdstuk aan onder de fraaie titel ‘Te mooi om niet waar te zijn’. Grappig is te merken dat veel van de dingen die me inspireerden in zijn beide Schaakcuriosa te vinden zijn. Wat het eerst was weet ik niet meer. Zelf gevonden in Schaakbulletin, tijdens de instructeurscursussen of elders in boeken, of toch in Schaakcuriosa? Een typische kip of ei vraag, het zal wel ergens in het midden liggen.
In ‘Nieuwe Schaakcuriosa’ komt Krabbé tot de conclusie dat 24. Th6!! helemaal niet zo winnend is als toentertijd werd gedacht. De voor de hand liggende zet 24. …, Lg4+ is nauwelijks geanalyseerd en leidt mogelijk tot remise. In zijn artikel wordt 24. Dxd5 door hem als winnend voor wit opgevoerd. Op internet is een revisie van zijn artikel in ‘Nieuwe Schaakcuriosa’ te vinden en meer zeer lezenswaardigs (Tim Krabbé’s Chess Curiosities, zie daarin ‘Alekhine’s Five Queen Game’). Daarin komt hij terug op 24. Dxd5 en concludeert dat na 26. …, Dxd3, eventueel gevolgd door Pe5+, juist zwart zou winnen.
Jan Timman had een eenvoudige verklaring voor het feit dat heel lang gedacht werd dat Th6 de winnende zet zou zijn: ‘Je hebt vijf dames nodig om die partij goed te kunnen analyseren. Wie heeft er vijf dames?!’
Nu hebben we computers. Al geeft mijn computer nog wel 24. Th6 als beste zet aan.
8. Snelle ontwikkeling
Zoals Frank van der Velpen al schreef in zijn stukje ‘De cirkel is rond’ kwamen de betere schaakboeken in de jaren ’60 tot medio ’70 van het Oost-Duitse Sportverlag Berlin. Het Siegfried Engelhadrt Verlag was een andere bekende uitgever (o.a. Mein System van Nimzowitsch). Uit het Russisch vertaalde schaakboeken van gerenommeerde trainers uit de Sovjet-Unie werden toegankelijk. De Sovjet-spelers waren absolute wereldtop. Na de Russische revolutie is in de Sovjet-Unie zeer actief beleid gevoerd om, ten bewijze van de superioriteit van het communistisch systeem, de schaakwereld te domineren.
De match om het wereldkampioenschap in 1972 tussen Spassky en Fischer werd daarom behoorlijk gepolitiseerd: het communisme tegen het kapitalisme, het totalitair systeem tegen de democratie.
Van trainers als Suetin, ik vermoed in die tijd vanaf de jaren ’60 van vergelijkbare statuur als Dvoretsky, en Kotov kwamen veel boeken uit. Veel over strategie en openingsboeken.
Ik schat dat zo rond medio jaren ’60 Engelse uitgeverijen als Batsford en Pergamon Press een meer toegankelijke, want Engelstalig, schaakbibliotheek begonnen op te bouwen. Al heeft het nog wel een poos geduurd voordat ze van de Engelse notatie naar de algebraïsche overstapten.
Een boek dat mijn kennis van algemene openingsprincipes erg heeft verrijkt is ’Modern Chess Opening Theory’ van Suetin. Het enorme belang van het initiatief pakken in de opening, desnoods tegen de prijs van materiaalverlies, en een dynamische behandeling van de opening heb ik daaruit geleerd. Zo enthousiast was ik dat ik heb aangeboden het boek in het Nederlands te vertalen. Helaas was daar de markt te klein voor.
Jammer genoeg heb ik niet meer zo het lef van vroeger, is het nu allemaal wat bezadigder en voorzichtiger. Tijd om het weer eens op te halen…
Een mooi voorbeeld uit dit boek:
9. London
Bij mijn pogingen me de London eigen te maken kwam ik deze partij tegen. Ondanks de affaire met Carlsen laat Niemann zien best wel te kunnen schaken. De partij laat zien dat de London agressiever is dan de rustige opzet met d4 en Lf4 doet vermoeden.
10. Loper van de verkeerde kleur
Hoe kan wit hier, ondanks de loper van de verkeerde kleur, toch winnen?
Niet heel moeilijk, maar de uitvoering moet wel nauwkeurig.
11. Mat in twee
Er staat alleen niet bij wie er aan zet is.
Als wit aan zet is rokeren de oplossing:
Maar hoe gaat het als zwart aan zet is?
Voor de hand ligt
12. Toren tegen twee verbonden pionnen op de zevende rij
De algemene regel is dat twee verbonden vrijpionnen op de zesde rij minstens een toren waard zijn. Welke waarde moeten we dan aan twee verbonden vrijpionnen op de zevende rij toekennen?
In een partij tussen Keres en Eliskases is dit eens voorgekomen.
Een mooi voorbeeld van dat de uitzonderingen de regel bevestigen en dat door opgeven nooit partijen zijn gewonnen.
Tot slot nog twee grappige stellingen die ‘out-of-the-box’ denken vereisen.
13. Schaak-en damtijdschrift 64, april
Al vaker heb ik dit laten zien, maar blijft toch leuk.
Wit geeft mat in twee zetten.
14. Ellenlange rokade
Het idee van de ‘ellenlange rokade’ is te vinden in ‘Schaakcuriosa’ van Tim Krabbé.
Rob Hählen
2024-08-26